Het jaar 2001, 15 jaar was ik, en ik wilde gaan boksen. Mijn vader wist wel een school, niet ver van huis. Hoboken heette het toen nog.
Ik stapte achter m’n vader de piepende en krakende deur door die door een trekveer veel te hard achter me dichtviel. De geur van nat leer, hout, zweet en een veel te vochtige doucheruimte kwamen me tegemoet. De toenmalige eigenaar Aad Westerlaken stapte achter z’n kassa vandaan. “Hallo, hij wil graag boksen” zei m’n vader. Westerlaken begon meteen de prijzen van de maandelijkse contributie voor m’n vader op te noemen. Een vriendelijk ogende oudere man, een kop kleiner dan ik, in een spijkerbroek met omgeslagen pijpen stapte op z’n Timberland schoenen op me af. “Hallo” zei hij, voordat ik het wist zat z’n kolosalle hand al in de mijne “Aad Jansen, hoe oud ben jij als ik vragen mag”.
“Vijftien”
“Het is eigenlijk vanaf 16” onderbrak Westerlaken zijn monoloog over contributie en opzegtermijnen.
“Hij is groot zat” verweerde de man met een geruststellend knikje richting mij.
“We hebben gehad dat als ze te jong zijn dat ze dan gaan lopen spelen, maar jij gaat niet lopen spelen he”
“Nee meneer” zei ik.
“Zeg maar Ome Aad.” “Kijk, jij bent lang daar kun je gebruik van maken. Strek je arm.”
Hij zette mijn vuist tegen zijn eigen kin en begon er wild onderdoor te maaien. “Pleurisaap ik zal je krijgen” zei hij gemaakt boos en maaide nog een paar keer onder m’n arm door en deed alsof hij niet bij me kon komen. “Dat gaan we je allemaal wel leren...” zei hij met een knipoog.
Een iets minder vriendelijk ogende (maar zeker niet minder sympathieke) oude man stapte achter Ome Aad vandaan:
“Hallo, Wim van Klaveren. Even een vraag, masturbeer jij al”
“uuh...”
“Ja, nou niet verlegen worden... wij zijn hier allemaal eerlijk tegen mekaar. Hallo! Ik praat tegen jou, hoor je me niet Dat krijg je ervan he, van al dat masturberen daar wor’ je doof van. Ga je maar omkleden we gaan al haast beginnen”.
De eerste trainingen waren lastig. Vooraf dacht ik, als sportieve jonge gozer zijnde, dat ik dat boksen binnen een paar trainingen onder de knie zou hebben. Niets was minder waar, de eerste trainingen kon ik letterlijk en figuurlijk niet opboksen tegen al die oudere en meer ervaren gasten. En hoewel Ome Aad nauwlettend in de gaten hield dat ik geen echte klappen kreeg, moest ik er altijd meer vangen dan ik uitdeelde. Ook op de boksballen kon ik er de eerste paar trainingen weinig van. Bij de bal die tussen twee elastieken gespannen tussen de vloer het plafond hing raakte ik nadat ik hem na de eerste klap in beweging had gekregen daarna enkel nog lucht. Ome Aad kwam erbij. “Het is een ritme ouwe pik”. Hij hing de bal stil buigde iets door z’n knieen. Met zijn vuisten als formaat kanonskogel zette hij de bal met zijn linkervuist in beweging om hem vervolgens hard op z’n rechter te laten vallen. Bam! Bam! Bam! Bam... de bal leek als een magneet van de ene naar de andere vuist te zweven en voor het eerst kon ik bevatten hoe deze ontzettend lieve man ooit als Nederlands kampioen mensen de ring door sloeg. Die beheersing van die bal tussen die elastieken lijkt namelijk een stuk makkelijker dan het is, maar ondanks dat ik in de jaren daarna honderden erop aan het werk heb gezien (inclusief mannen als Regilio Tuur en Peter Aerts), heb ik nooit de technische perfectie van Ome Aad meer teruggezien. Ik kon er altijd van genieten als hij het weer even voordeed aan iemand die vooral lucht aan het slaan was.
Naast m’n steeds drukker wordende voetbalschema probeerde ik zoveel mogelijk te blijven boksen. Ik voelde me bevoorrecht door kampioenen als Ome Aad Jansen en Ome Wim van Klaveren getraind te worden. Zodra de zware witte deur achter me dichtviel had ik het gevoel dat ik in het Rotterdam van de jaren ’50 ‘60 terecht was gekomen. Ome Wim gaf klassieke gymnastiek oefeningen waar niet altijd het nut van in was te zien, maar die zelfs de professionele jongens zonder morren uit respect met liefde net zo lang uitvoerden tot Ome Wim “de Zilvervloot” begon te zingen en we massaal begonnen te twijfelen of hij ons in de maling stond te nemen. Ondertussen gebruikte hij medische termen voor ledematen waar nog nooit iemand van gehoord had om vervolgens te roepen dat dat Latijn was en we niks meer leerden op school tegenwoordig. Ome Aad sprak bij het vaststellen van de juiste techniek van “Vooroorlogse Stoten” met een dubbele “oo” die alleen oude Rotterdammers van voor die Oorlog zo uit kunnen spreken. Ik en velen met mij beseften dat dit een uitstervend stukje Rotterdam was. Het was iets dat de trainingsavonden bijna verslavend maakte.
Bovendien gaf Ome Aad me altijd het gevoel dat hij oprecht blij was als ik er weer was, zo oprecht dat ik me bijna schuldig voelde als ik niet ging trainen. Niet dat hij dan boos werd ofzo. Als ik twee weken niet geweest was en ik stapte weer binnen was het “Heyyy.. waar zit jij nou”.. En zelfs als ik meer dan een jaar niet kwam was het enkel: “Heyyy, kijk eens wie we daar hebben”. En was alles weer als vanouds. Na zo’n lange afwezigheid moest ik wel altijd even tussen de nieuwelingen beginnen. Aangezien die mij nog nooit gezien hadden gingen die ervan uit dat ik “nieuwer” was dan hen en een enkeling maakte van die gelegenheid dan maar gebruik om in het sparren te domineren. Wanneer ik al snel door hun onervaren dekking heenprikte riep Ome Aad altijd grijzend: “Jaaahaa die slaat terug he, klauwen omhoog..”. Vervolgens wisselde die me dan de ring in van de “grote jongens” zodat ik snel weer in zag wat een jaar niet komen doet met je scherpte. Hij riep me naar zich toe en begon je liefdevol te helpen je handschoenen uit te trekken terwijl hij zachtjes zei: “ja, nou ben je moe he vaker komen he!”. Zijn medeleven motiveerde je dan weer ruimte te maken in je agenda en weer wekelijks de bokshandschoenen aan te trekken, je wilde Ome Aad tenslotte weer trots op je maken. Wanneer ik eenmaal weer in zo’n periode zat dat ik vaker ging en iemand begon over of ik weleens dacht aan wedstrijden mengde Ome Aad zich er altijd snel tussen. “Wedstrijden Daar is hij een veel te knappe gozer voor, denk je dat als ik vroeger zo’n lekkere muil had als hij ik me op m’n kanis had laten slaan. Gewoon lekker trainen mannen..... en laat die koppen met rust!”.
Lieve Ome Aad, u zei het zelf vaak na de training, en ik zeg het uit de grond van mijn hart: Bedankt voor het lachen!
Meer
Toon minder